donderdag 28 oktober 2010

De valkuil van een generatie?


De afgelopen herfstvakantie las ik het Het Verzet, de debuutroman van de onlangs overleden schrijver Harmen Wind. In het boek neemt zoon Hessel afscheid van zijn koppige, gereformeerde, Friese, vader.
Deze combinatie van bijvoegelijke naamwoorden belooft forse confrontaties en die belofte wordt ruimschoots vervuld. Vader Homme staat voor zijn zaak en kan de vragen die zijn zoon soms heeft niet begrijpen.
Ja sterker, iedere vorm van twijfel is hem vreemd. Hij beantwoordt elke uiting van onzekerheid -in zijn ogen vaagheid- met duidelijkheid: een herinnering aan de leer of -als er niet gesproken kan worden- met een resoluut opstaan om vervolgens uit de kerkdienst weg te lopen.
Toch schrijft Harmen - Hessel is zijn pseudoniem- een teer portret over zijn overduidelijke vader, het is geen afrekening. Het is zoals op de omslag van het boek: in de zware klei zie je de hemel weerspiegeld in de plassen die tussen voren zijn blijven staan. Inderdaad als water sijpelt de liefde voor zijn vader tussen de stenen van dit hoekige monument door. Als die uiteindelijk sterft, grijpt het Hessel bij de keel. Hij hield van zijn hoekige vader. En toch kan hij niet echt afscheid van hem nemen (zoals hij wel van zijn moeder kon) omdat hij niet echt een emotionele band met hem aan kon gaan is het onmogelijk in die taal afscheid van hem te nemen. Vader Homme sterft alleen - terwijl Hessel onder handbereik naast zijn bed zit- en Hessels liefde blijft feitelijk onbeantwoord. Die taal sprak zijn vader niet, hij kon zijn liefde alleen indirect tonen.

Ik leer vader Homme en zijn zoon Hessel kennen onder het dak van mijn ouderlijk huis, waar ik het boek lees in mijn herfstvakantie, een maand na het overlijden van eigen vader. En dit verhaal klinkt tussen die muren ook weer vreemd vertrouwd. Mijn vader was een heel andere man dan heit Homme, maar ook hij stierf alleen. En als je het mij vraagt om dezelfde reden: hij was evenmin thuis in het emotionele. Dat heel persoonlijke -wat sterven toch is - kon hij niet met je delen. Hij stuurde ons steeds weer bij zich vandaan, moeizaam formuleerde hij: 'ga maar naar je moeder'. Dat was  heel zorgzaam van hem maar in die laatste dagen voelde het ook alsof hij je 200 km bij zich vandaan stuurde.
Dat was echt mijn vader: je kon heel dichtbij hem zijn en toch geen contact met hem krijgen. Was hij niet alleen lichamelijk maar ook emotioneel gehandicapt? Is dat omdat hij net als heit Homme een Noorderling was? Of heeft het te maken met hun gereformeerde afkomst? Uit mijn jeugd herinner ik me wel de gesprekken over de gereformeerde zekerheden maar niet zo over de gereformeerde gevoelens. 't Was van een andere steensoort dan vader Homme, maar toch wel degelijk van een soort steen: duidelijk, tastbaar en ontwijfelbaar. En was het mijn vader niet -hij had zo zijn  vragen- dan toch in ieder geval het (vrijgemaakte) gereformeerde wereldje om hem heen.

Of was het vooral de valkuil van die generatie? Want bij mij wordt de indruk steeds sterker dat dit voor veel meer uit zijn generatie gold. Duidelijk in overtuiging, stamelend in de liefde.
Kun je zomaar iets beweren over een hele generatie? Nou nee, Mladic en een heel aantal van zijn slachtoffers behoorden tot dezelfde generatie om maar iets te noemen. Binnen één generatie komen heel verschillende mensen voor.
Maar het zou natuurlijk wel de kwetsbare plek van die groep kunnen zijn! Juist op dit punt gaat het gemakkelijk mis. Blijft voor mij nog wel de vraag: waarom leerden de gereformeerden onder hen dan niet alsnog de taal van de liefde spreken? Dat is toch de hoofdtaal van de Bijbel! Of was het leven sterker dan de leer?

N.a.v. Harmen Wind, Het verzet, Amsterdam: De Arbeiderspers 2002

donderdag 14 oktober 2010

Bijbels wereldbeeld?


Twee gemeenten geleden, hoorde ik een collega de volgende opmerking maken:
"'t Is een christelijk werk om heidenen te bekeren (en hij kon het weten, hij had jaren op Irian gewerkt) maar (vervolgde hij) 't is een heidens werk om christenen te bekeren."(dat kon hij ook weten, want hij werkte inmiddels al weer jaren in Nederland).
In mijn laatste Blog kwam ik er op uit dat ons wereldbeeld (de kijk op de wereld die wij 'normaal' vinden), sluipenderweg de invloed ondergaat van een een heel nieuwe manier van leven en denken. Die komt voort uit een heel ander wereldbeeld. Ik ging er daarbij gemakshalve vanuit dat wij -christenen- van huis uit een 'bijbels wereldbeeld' hebben. Dat leverde me een reactie op van een andere collega die mij er op wees dat ons 'bijbelse wereldbeeld' vast niet 24 karaats is. Met andere woorden, hoe bijbels is het eigenlijk? Zitten er eigenlijk van huis uit niet allerlei bijbelvreemde elementen in?

De theoloog Henk Vreekamp schreef daar een boek over: 'De tovenaar en de dominee'. Hij schrijft dat toen het evangelie hier in de Lage Landen aankwam, het ook niet binnenkwam in een neutrale cultuur. Het kwam aan bij Germaanse mensen en raakte vervlochten met gedachten en gebruiken die ze van huis uit bij zich hadden. En zo ontstond wat wij nu Kerst noemen, een christelijke variant van het ooit Germaanse Midwinterfeest. De boom, de kerstkransjes en de lichtjes, ze zijn uit een heel andere landstreek afkomstig dan de velden van Efratha. Redelijk onschuldig, hoewel ze het geboortefeest behoorlijk in de weg kunnen zitten. Maar ja dat is dan ook geen bijbels feest.
Ernstiger is de van oorsprong Germaanse ('heidense' schrijft Vreekamp) verering van het leven in het hier en nu. Het leven zélf is heilig, is doorademd van een sacrale sfeer: je eigen land, de natuur, zon en maan, je voorouders. Dat alles mag je vereren en dan is het goed. Maar de Heer roept je nu net vandaan van dit vertrouwde leven naar het heilzame van de toekomst. We verwachten een Koninkrijk dat nog aan het komen is. Het volgen van je Heer Jezus maakt je principieel 'wereldvreemd'. Hoe sterk zouden we ons christelijk geloof nog onder de invloed van onze voorouders beleven? En dus proberen in te passen in de 'levenslust' die we van hen geërfd hebben?

Zo raakten de oude Germaanse mythe en het nieuwe geloof met elkaar verstrengeld. Maar natuurlijk verdween er ook veel: bijv. al die 'heilige plaatsen' (heilige bomen en bronnen e.d.) waar men vroeger 'god' ontmoette. Maar de behoefte aan de ontmoeting met God bleef en zo ontstond de mystiek. Gelovigen zoeken een nieuwe heilige plaats: hun eigen hart. Dáár wil men nu God ontmoeten. Vreekamp ziet dit als de oorsprong van het bevindelijke geloven, dat hier in de streek zo sterk leeft. Zijn leermeester Van Ruler noemde dit een ketterij groter dan de vrijzinnigheid.
Het verlangen naar de intieme nabijheid van God, dat tegenwoordig een belangrijke stroming in de kerken is, zou een tak aan dezelfde boom kunnen zijn. Het kan een christen van zijn roeping afbrengen: die gaat helemaal op in zijn eigen gevoelsleven en komt zo niet meer aan zijn naaste toe. Terwijl je als christen nu net geroepen bent door God en je naaste lief te hebben vorm te geven aan Het Koninkrijk van God.
'Geef je er rekenschap van dat het heidendom (ook WD) nog in je leeft', schrijft Vreekamp.
Als mijn collega gelijk had, is dat inderdaad heel belangrijk.